Ruim zes weken heeft ze voor haar werkstuk. Vijf boeken over giftige slangen, spinnen en andere merkwaardige dieren heeft ze in de bibliotheek verzameld en drie weken zijn er al voorbij.

‘Mama, ga je me helpen met mijn werkstuk?’
‘Ja hoor, wanneer ga je beginnen?’
‘Nu!’

Ze zit achter de computer, een leeg vel op haar scherm. ‘Heb je al eens in de boeken gekeken?’, vraag ik haar. Ze kijkt me verbaasd aan. Haar grote zus zit ook altijd achter de computer als ze een werkstuk maakt.

Ik laat haar de computer uitzetten en zet haar aan tafel met haar boeken, een paar grote stukken papier en wat potloden. Ik vertel haar dat ze alles wat ze interessant vindt uit de boeken op de papieren mag schrijven. Gewoon losse woorden. En dat ze er cirkels omheen mag zetten en de onderdelen die bij elkaar horen kan verbinden met een lijn. Die week zie ik regelmatig nieuwe vellen papier met nieuwe tekeningen verschijnen.

‘Mama, ga je me helpen met mijn werkstuk?’
‘Ja hoor, wanneer ga je beginnen?’
‘Nu!’

Terwijl ik aan het koken ben, zet ze de computer aan en roept af en toe om assistentie. Het resultaat? Een planning.

Eén of twee dagen later moppert oudste zus op jongste zus dat ze veel te laat aan haar werkstuk is begonnen. Dat ze het nooit meer op tijd af krijgt en dat … ik grijp in. Ik leg uit aan oudste zus, dat ik jongste zus wel de hele tijd achter haar broek aan kan zitten, maar dat het veel meer indruk maakt als ze haar werkstuk niet op tijd af heeft en aan de juf moet uitleggen hoe dat dan komt.

‘Mama, ga je me helpen met mijn werkstuk?’
‘Ja hoor, wanneer ga je beginnen?’
‘Nu!’

De boeken over giftige slangen, spinnen en andere merkwaardige dieren zijn vertaald naar grote rondjesplaten (haar naam voor mindmapping). Eindelijk mag ze achter de computer. Ze kiest de slang als onderwerp voor haar eerste hoofdstuk. Ze typt alle woorden die ze verzameld heeft bij de slang onder elkaar, waarna we een logische volgorde aanbrengen.

Ieder woord is inspiratie voor een alinea en tot mijn verbazing schrijft ze die uit haar hoofd. Af en toe pakt ze nog even een boek om iets op te zoeken, maar dat gaat ook weer dicht, waarna ze de tekst in haar eigen woorden opschrijft.

Na iedere zin controleren we de spelling. Veel woorden schrijft ze goed, maar ze let niet op de lange en korte klank. In één zin veranderen we de woorden leterlijk, heben en leker in letterlijk, hebben en lekker. Een mooi moment om aan te geven dat ze eigenlijk bij het schrijven de regel ‘lange klank = 1’ direct kan toepassen. Ze weet tenslotte hoe dat moet.

Bij de volgende zin die ze schrijft, zie ik haar even denken bij een woord met een korte klank en schrijft ze direct twee medeklinkers op. Als ik haar dat direct daarna nog een keer zie doen, heb ik een glimlach op mijn gezicht.

Ook op het vervoegen van de werkwoorden let ze niet. Als ik haar hier op wijs, gaat ze aan de slag en past ze de regel ‘d of dt = lopen’ moeiteloos toe.

‘Dit is nou de reden dat je een werkstuk moet maken’, leg ik haar uit, ‘de juf zit echt niet te wachten op 28 verhalen over dieren, landen of hobby’s. Dit is waar het echt om gaat, dat jij leert om zinnen te maken en daarbij de spellingsregels toe gaat passen.’

Ik zit met een grote grijns naast haar.
‘Je bent trots op me hè mama?’
‘Ja kind, ik ben hartstikke trots op je.’